Het zoveelste jaar op rij leven in onze hoofdstad de gemeentebesturen en de OCMW’s de taalwetgeving niet na. De Vlaamse vice-gouverneur van Brussel, Jozef Ostyn, maakte zijn jaarverslag over het taaltoezicht op de benoemingsbesluiten van gemeentebesturen en OCMW’s voor het jaar 2019 openbaar. In 2019, zo lezen we in de vraagstelling van Vlaams parlementlid Jan Laeremans aan Vlaams minister Benjamin Dalle, werden er in totaal 1.829 schorsingsbesluiten uitgevaardigd. Dat is 58% van de 3.123 beoordeelde beslissingen. En daarbij zouden er nog eens 669 beslissingen moeten komen die niet beantwoorden aan de juiste taalcriteria omdat het hier om niet-geschorste contracten van zeer korte duur gaat en de vice-gouverneur die daarom door de vingers ziet.
Bij het statutair personeel (16% van de gevallen) diende een kwart van de benoemingen geschorst te worden (was dus, getoetst aan de taalwet, niet in orde). Voor wat de gemeentelijke benoemingen betreft, was 80 % in orde, voor de OCMW’s slechts 2 op 3. Bij het contractueel personeel (84%) voldoet evenwel voor de gemeentelijke aanwervingen slechts 15% van de aanwervingen aan de taalwet en bij de OCMW’s zakt dit procent zelfs tot 5%.
Met dit verslag in de hand zou je als naïeve Vlaming wellicht kunnen verwachten dat de betrokken gemeente- en OCMW-besturen de door de vice-gouverneur geschorste beslissingen zouden intrekken om zich in regel te stellen met de taalwet. Dat is bij ons weten toch een wet van het Belgische volk, die alle mandatarissen bij het aanvaarden van hun mandaat beloofd hebben te zullen naleven. Niets is evenwel minder waar. Op een paar al te flagrante dossiers na hebben zij al die vele jaren compleet hun voeten geveegd aan de schorsingen van de vice-gouverneur en de benoemingen niet ongedaan gemaakt. Ook de toezicht houdende overheid, de regering van het Brussels gewest, die de gemeentelijke en OCMW-benoemingen had moeten vernietigen, legt de onwettelijke benoemingen geen strobreed in de weg. Compleet tegen de uitspraak van de Raad van State, die de vernietigingsbevoegdheid van de Brusselse voogdijoverheid niet als een mogelijkheid, een optie, een facultatieve bevoegdheid maar als een verplichting heeft bestempeld.
Op 16 maart 2006 vernietigde immers de Raad van State in arrest 156.436 op klacht van het Vlaams Komitee Brussel ‘beide versies van de ‘circulaire betreffende het taalhoffelijkheidsakkoord,’ gedateerd op 18 en 19 juli 2002.
De Brusselse gewestoverheid, inclusief haar huidige Vlaamse ministers Elke Van den Brandt en Sven Gatz, en staatssecretaris Pascal Smet, laat die flagrante wetsovertredingen nu al vele jaren blauwblauw. Wordt het niet de hoogste tijd dat de vice-gouverneur nu zelf de vernietigingsbevoegdheid over die benoemingen krijgt met eventuele beroepsmogelijkheid bij het Brussels Hoofdstedelijke Gewest?