Sedert de taalwetten van 1932 was er evenwel rond Brussel een administratieve overheveling naar het tweetalig (?) gebied Brussel wettelijk wanneer een meerderheid van de inwoners zich als Franstalig had opgegeven, of bracht een 30 % van Franstaligen een verplichte administratieve Franstalige dienstverlening voor deze categorie met zich mee. Op die manier werd talen tellen een politiek breekijzer om taalgebieden te verruimen of te verkleinen.
Als we weten hoe er al bij de volkstelling van 1930 geknoeid of op zijn minst onzorgvuldig werd gehandeld door gemeentebesturen en/of tellingsagenten met het onderdeel talentelling, dan verwondert het ons geen zier dat bij de volgende telling (het zal in 1947 zijn) in de sfeer van een opgefokte haat tegen het Nederlands, zeg maar Nederlands is gelijk aan Duits, het aantal Nederlandssprekenden er in de telling door officiële, vaak Franseentalige agenten in Brussel met zijn omgeving en op de taalgrens nogal bekaaid van af kwam.
In de nasleep van de talentelling van 1930 omschreef zelfs de bevoegde minister Prosper Poullet tijdens het kamerdebat over de taalwetten van 1932 de resultaten van deze telling als onbetrouwbaar. Daarom waren in het najaar van 1933 de resultaten in 25 taalgrensgemeenten en niet die van Brussel en van de Vlaamse gemeenten eromheen aan een controle onderworpen. Voor het totaal van de 25 gemeenten steeg het aandeel Nederlandssprekenden, zo lezen we in Wikipedia onder de rubriek ‘Talentelling’, van 27,98% naar 32,11%, of een toename van bijna 15%, het aandeel Franssprekenden daalde van 67,95% naar 63,84%. Dat was het geval voor 24 gemeenten. Slechts in één gemeente (Spiere) daalde het aantal Nederlandstaligen met 1,05%. In 8 gemeenten van de 25 betekenden de gewijzigde resultaten dat het aantal Nederlandstaligen de 20 of 30% overschreed, wat directe gevolgen had voor het taalstatuut van de taalminderheid.
De voor 1940 geplande volkstelling werd door oorlogsomstandigheden verschoven naar 1947 en in volle repressieperiode gehouden. In Evere scoorden de Franstaligen in 1947 48,48% tegenover de Nederlandstaligen 48,24%, in Ganshoren 54,41% Franstaligen tegenover 42,61% Nederlandstaligen, in Sint-Agatha-Berchem 54,31% Franstaligen tegenover 42,98% Nederlandstaligen. Die meerderheden volstonden om de drie betrokken gemeenten na de langdurig uitgestelde publicatie van de resultaten in 1954 door minister Piet Vermeylen op 10 juni 1954 onder de socialistisch-liberale regering van Achille Van Acker over te hevelen naar de Brusselse agglomeratie.
Welke vragen?
En nu nog even dit over de telling van 1947. Hoe luidde de vraagstelling? 6a) In te vullen alleen voor de personen van twee jaar en ouder (geboren op 1 januari 1946).
Spreekt de getelde
Frans (Waals)? ….. (ja of neen)…..
Nederlands (Vlaams)? …..(ja of neen)…..
Duits? ….. (ja of neen) …..
Indien hij twee of de drie bovenvermelde landstalen spreekt, welke taal spreekt hij meestal? …..
In de onderrichtingen bij het vragenformulier voor de telling van 1947 wordt alleen een verduidelijking gegeven bij vraag 6a): Wordt beschouwd als een van de talen machtig, diegene die er een voldoende kennis van bezit om zich in het gewone leven te kunnen doen verstaan.
Voor deze telling werden in het Koninklijk Besluit controlemechanismen voorzien, men kwam echter niet meer tot het benoemen van speciale controleurs zoals in 1933 en een vergelijkbare controle bleef uit.
Hoe waren de resultaten voor de talentelling van 1947 voor onze zes latere (faciliteiten)gemeenten rond Brussel?
Nederlands | Frans | |
Drogenbos | 53,67% | 43,30% |
Kraainem | 50,20% | 46,71% |
Linkebeek | 56,23% | 36,36% |
Sint-Genesius-Rode | 69,43% | 25,20% |
Wemmel | 64,65% | 31,51% |
Wezembeek-Oppem | 66,87% | 29,97% |
Meteen na de publicatie in 1954 kregen Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel een soort administratieve faciliteiten zoals voorzien in de taalwet van 1932. In Wezembeek-Oppem liet de voor tweetaligheid ijverende burgemeester B. de Henricourt de Grunne, tevens directeur-generaal van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten, zijn gemeenteraad tegen de wet in diezelfde faciliteiten voor de Franstalige minderheid voor zijn gemeente goedkeuren.
Toen er in 1957, tien jaar na de vorige volkstelling, opnieuw sprake was van een volkstelling met bijhorende (misbruikte) talentelling , kwam het Vlaams verzet hiertegen tot stand. De latere voorzitter van ons Komitee der Randgemeenten en woordvoerder van de Commissie Randgemeenten in de schoot van het Vlaams Komitee Brussel, Antoon Roosens, riep de Vlaamse burgemeesters op in een petitie te protesteren tegen een nieuwe talentelling en hun akkoord te betuigen met het niet-uitdelen van de talentellingsformulieren. De burgemeester Emiel Van Cauwelaert van Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek gaf het startschot voor de actie, waarbij zich mettertijd honderden toen nog niet gefusioneerde Vlaamse gemeenten aansloten.
Alarmkreet
Onze letterkundigen Stijn Streuvels en Herman Teirlinck wierpen in 1959 hun gewicht in de weegschaal een deden een plechtige oproep: ‘Laat iedere Belg vrij uit gaan door het land en zich vestigen waar hij wil. Hij verlieze echter noot uit het oog dat hij een onschendbaar taalgebied is binnengetreden, waar hij hoe dan ook geen voorrechten voor eigen taal heeft te doen gelden.
Er mag onder geen voorwendsel worden getornd aan het heilig recht voor beide taalgemeenschappen om de volstrekte onaantastbaarheid op te eisen van beider geboortegrond. Met deze alarmkreet hebben ondergetekenden hun geweten laten spreken.
Zij wensen voortaan te mogen berusten in de wijsheid van het wetgevend gezag.’
Als reactie op dit massaal verzet en tientallen betogingen en manifestaties in het Vlaamse land stelde de regering de talentelling eerst uit. In het kader van de definitieve vastlegging van de taalgrens werd ze bij wet van 24 juli 1961 door de regering Lefèvre-Spaak afgeschaft.
Talentellingen: begin en eind
Ons Komitee der Randgemeenten wil in dit hoofdartikel wel even buiten zijn langdurige belangstelling treden voor de zes Vlaamse gemeenten rond Brussel met een speciaal taalstatuut, de zogeheten faciliteitengemeenten rond Brussel.
Het comité, dat tot 1960 werkzaam was als Commissie Randgemeenten van het Vlaams Komitee Brussel, ging toen op eigen benen staan en overkoepelde de Vlaamsgezinde werkgroepen en verenigingen in de ruime Vlaamse gordel rond Brussel. In die hoedanigheid coördineerde het de inzet van de vele gemeentelijke verenigingen die ijverden voor het behoud en de versterking van het Vlaams en Nederlandstalig karakter van hun gemeenten. Wat het huidig comité nu nog steeds doet, maar dan specifiek voor de zes Vlaamse gemeenten met in 1963 opgedrongen en misbruikte faciliteiten.