In het jongste nummer van Sjoenke, de Vlaamse gemeenschapskrant, bracht Wim Troch een uitgebreid artikel over schrijver Herman Teirlinck in Linkebeek en Beersel. In beide gemeenten liet hij een fraaie villa bouwen, die hijzelf had ontworpen samen met de toen al gerenommeerde architect Henri Van de Velde, oprichter van de kunstacademie Ter Kameren.
We willen hierbij ter aanvulling van de interessante beschouwingen onder de titel ‘Op zoek naar de ziel van de kunstenaar’ toch enkele niet onbelangrijke puntjes bijvoegen.
In 1903 is Teirlinck (°1879) medeoprichter van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, opvolger van ‘Van Nu en Straks’, tijdschrift waarvan redactieleden op foto’s in Linkebeekse bosrijke plekken te zien zijn. Vanaf 1905 vestigt hij zich voor 15 jaar in Linkebeek, waar hij zich met de plaatselijke politiek en het verenigingsleven bemoeit. Hij is er ook medeoprichter van de plaatselijke toneelkring ‘De Eendracht,’ schreef er toneel en trad er ook op als regisseur, decor- en kostuumontwerper. Om er ook de eerste volksbibliotheek in 1910 op te richten. In 1923 is hij stichtend lid van De Vlaamse Club voor Kunsten en Wetenschappen te Brussel. In 1956 horen wij hem bij de plechtige uitreiking van de eerste prijs der Nederlandse Letteren danken met deze opmerkelijke zin: ‘Deze prijs hebt gij, goddank, meer dan aan mij, aan Vlaanderen toegekend. ’En dat Vlaanderen noemt hij meteen daarna zijn ‘moederland’. ‘Op 29 oktober 1959, hij is dan 80, publiceert hij, de raadgever aan het Koninklijk Hof van Albert I, Leopold III en Boudewijn, samen met Stijn Streuvels een plechtig Manifest, waarvan wij u de kerntekst in herinnering brengen: ‘Laat iedere Belg vrij uitgaan door het land en zich vestigen waar hij wil. Hij verlieze echter nooit uit het oog dat hij een onschendbaar taalgebied is binnengetreden, waar hij hoe dan ook geen voorrechten voor eigen taal heeft te doen gelden. Er mag onder geen voorwendsel worden getornd aan het heilig recht voor beide taalgemeenschappen om de volstrekte onaantastbaarheid op te eisen van beider geboortegrond.’
Mogen wij deze ‘Vlaamse’ accenten ter overweging en ter verspreiding overmaken aan de nieuwe eigenaar van het in Beersel gelegen Herman Teirlinckhuis, cultuurliefhebber Gino Coorevits, die het voor 35 jaar in erfpacht gaf aan de vzw Het huis van Herman Teirlinck. Die zal de woning, thans in restauratie met bijkomende nieuwbouw,’ tot een parel maken, waar de bezoeker de toenmalige sfeer kan opsnuiven, iets kan leren over Teirlinck, zijn tijdgenoten, de tijd waarin Teirlinck leefde, de streek, literatuur en theater.’
Wij stonden met dit communautair manifest aan de vooravond van 1960, het jaar van de teruggestuurde formulieren van de talentelling vanuit 300 Vlaamse gemeentehuizen, het jaar waarin ons Komitee der Randgemeenten uit de Commissie Randgemeenten van het Vlaams Komitee voor Brussel uitgroeit en op eigen benen gaat staan. Het was ook het jaar van de onafhankelijkheid van Kongo en van de in Wallonië zwaar bestreden Eenheidswet van Gaston Eyskens.
Zestig jaar later staan wij voor de zoveelste keer voor een communautaire impasse zonder weerga. Een nooit geziene economische aderlating staat ons te wachten. Daagt er aan de horizon een virusloos Vlaams moederland?