Faciliteiten zijn tegemoetkomingen aan Franstaligen. Na de vastlegging van de taalgrens en de indeling van België in vier taalgebieden – Nederlands, Frans, Duits en het tweetalige Brussel – werkt men in de jaren ‘60 speciale wettelijke taalregelingen uit. Het betrof gemeenten met een belangrijke anderstalige minderheid maar gelegen in een officieel eentalig gebied. Lees: voor Franstaligen die zich weigeren aan te passen aan het Nederlandstalig karakter van Vlaanderen.
De taalfaciliteiten gelden in 27 gemeenten, waarvan twaalf in Vlaanderen. Zo zijn er zes taalgrensgemeenten: Bever, Herstappe, Mesen, Ronse, Spiere-Helkijn en Voeren. Daarnaast zijn er zes randgemeenten: Wemmel, Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem. ‘De Zes’ liggen in het Nederlandstalige taalgebied maar grenzen aan het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Overgangsmaatregel?
De tegemoetkoming komt erop neer dat de communicatie tussen de overheid en de inwoners (Taalwet Bestuurszaken) in het Frans verloopt als de bewoners dat wensen. Let wel: de faciliteiten gelden alleen voor individuele inwoners, niet voor de bestuurders van de faciliteitengemeenten. De Vlaamse faciliteitengemeenten mogen alleen in het Nederlands worden bestuurd. De zittingen van de gemeenteraad en het schepencollege mogen dus uitsluitend in het Nederlands verlopen.
Oorspronkelijk was deze regeling bedoeld als overgangsmaatregel. Maar bij de staatshervorming van 1988 worden de faciliteiten grondwettelijk verankerd. Deze betonnering kwam volledig tegemoet aan de Franstalige visie op de faciliteiten als een verworven recht. Bovendien werd Brussel toen een volwaardig derde gewest.
Het mag niet verbazen dat de taalfaciliteiten voor Nederlandstaligen in Edingen, Komen-Waasten, Moeskroen en Vloesberg veelal dode letter bleven. De Vlamingen pasten zich immers wel aan.